
De rivier met een lengte van circa 6800 kilometer, vindt zijn oorsprong in Ethiopië waar in het Tanameer de bron van de Blauwe Nijl te vinden is. Op de grens van Oeganda en Tanzania stroomt de Kagera (Alexandernijl) die in het Vicoriameer uitmondt en heet dan de Victorianijl. Via de Albertnijl en de Bergnijl stroomt de rivier over de moerassen van Soedan, waar de rivier ter hoogte van het Nomeer met ' Witte Nijl' wordt aangeduid. Bij Khartoem vloeien de Blauwe en Witte Nijl samen en baant zich, door de vallei, een weg naar het noorden. Zij mondt uiteindelijk uit in de mediterraanse zee. In het zuiden van Egypte, in feite tussen Khartoem en Aswan is de rivier smaller en daar bevinden zich zes clusters van rotsblokken, cataracten genoemd, waardoor er stroomversnellingen ontstaan die navigatie belemmeren. De oorspronkelijke, oude grens van Egypte bevond zich bij het eerste cataract, ten zuiden van het eiland Elephantine, dat deel uitmaakt van de stad Aswan. Aan iedere kant van deze zandstenen vallei waren enige velden waarop gewassen werden verbouwd, maar dat niet alleen. Het gebied ten zuiden van Elephantine was rijk aan kostbare delfstoffen. Om die reden schoof de grens ook meer naar het zuiden op gedurende het Midden- en het Nieuwe Rijk. Deze regio stond bekend als Nubië oftewel het Gouden Land.
Stroomafwaarts tussen Luxor en de Fajoem wordt de Nijlvallei (hier van kalksteen) breder en vruchtbaarder. In het midden van Egypte was ooit een parallelle rivier te vinden tussen Assioet en de Fajoem. Velden en akkers strekten zich uit langs de oevers, maar het meest vruchtbare deel lag in het noorden van Egypte. Bij Caïro wordt de vallei veel breder. Vroeger had dit Delta-gebied zes vertakkingen die uitmonden in de Middellandse Zee, nu nog maar twee: een bij Rossetta in het westen, de andere bij Damietta in het oosten.

Door langdurige regenval in Ethiopië en Oeganda overstroomde de Nijlvallei jaarlijks wat een dikke, modderige en zeer vruchtbare laag slib met zich meebracht. Hoe belangrijk dit was voor de oude Egyptenaren werd maar al te duidelijk als de regen verstek liet gaan. Men kon dan weinig verbouwen op de belendende akkertjes en honger viel de bevolking ten deel. Dat betekende dus een regelrechte ramp.

De oude Egyptenaren ontdekten al snel hoe zij door middel van irrigatie op andere, meer droge plekken konden verbouwen en ook bijvoorbeeld tuinen konden aanleggen. Zij groeven kanalen en bouwden dijkjes. De manier waarop men op grotere schaal water verplaatste is her en der in graven afgebeeld. Hier werden vanaf het Nieuwe Rijk shadoefs voor gebruikt. Dit zijn hefbomen met een tegenwicht en een emmer om water over te scheppen. Voorbeeld https://www.youtube.com/watch?v=aEK6PT7K8OM
Het onderscheid tussen het Zwarte Land en het Rode Land was dus ook visueel duidelijk waar te nemen. Een ander heel belangrijk, maar meer iconografisch onderscheid dat de oude Egyptenaren maakten was tussen het noorden en het zuiden van het land. Het vochtige noorden werd aangeduid met Beneden-Egypte, het warme zuiden met Boven-Egypte. Farao’s droegen een witte kroon (Beneden-Egypte), een rode (Boven-Egypte) of een gecombineerde kroon refererend aan beide gebieden. Egypte werd tijdens de dynastieke periode beschouwd als twee afzonderlijke landen die tijdens de Eerste dynastie (3100-2686 v. Chr.) waren samengevoegd.
Beide landen werden tevens geassocieerd met specifieke godinnen: Wadjet voor het noorden en Nechbet voor het zuiden. De symbolen van het noorden waren de bij en de papyrusplant van het zuiden was het de zegge-plant.
Het Noorden en het Zuiden, het Zwarte en het Rode land, de Zwarte en de Witte kroon en de specifieke godinnen aan deze regio's komen veelvuldig terug in de oud-Egyptische iconografie.
© Joke Baardemans 2021
Bron: Nile, K. Bützer in The Oxford Encyclopedia of Ancient Egypt; Ancient Egypt, Anatomy of a Civilization, B. Kemp; Cities, F. Hassan in The Oxford Encyclopedia of Ancient Egypt; The Complete Cities of Ancient Egypt, S. Snape; The Oxford History of Ancient Egypt. I. Shaw