Objecten die wij tegenwoordig als kunst bestempelen, waren voor de Egyptenaren vaak nuttige gebruiksvoorwerpenen en dienden praktisch doelen.
Zij werden aangewend voor dagelijks gebruik, godsdienstig gebruik of waren bestemd voor het hiernamaals en werden meegegeven in het graf. De makers van deze voorwerpen waren meestal onbekend. Een kunstenaar in het oude Egypte werkte normaalgesproken anoniem en was meer een ambachtsman of handwerker. De oude Egyptenaren kenden geen onderverdeling in de kunst zoals wij die tegenwoordig maken en er bestond ook geen woord voor kunstenaar. Zij werden eenvoudigweg allemaal 'hemoeoe' genoemd. Het ambacht ging vaak over van vader op zoon. Er is een voorbeeld bekend uit de 19e dynastie van een tekenaar/schilder die Dedia heette en in opdracht werkte van Seti I. Hij behoorde tot de zesde generatie 'hoofdopzichters van de tekenaars'.
Een kunstenaar kon door zijn ervaring en talent een indrukwekkend vakmanschap verwerven en hoog stijgen op de maatschappelijke ladder. Vaak was zo'n kunstenaar rechtstreeks verbonden aan het hof en ontving hij het eregoud, de hoogste onderscheiding die een kunstenaar ten deel kon vallen. Slechts enkele namen van kunstenaars zijn bewaard gebleven. Een voorbeeld hiervan is opperbeeldhouwer Thoetmoses. Hij was de beeldhouwer van de buste van koningin Nefertiti. Hij had in de buurt van het koninklijk paleis zijn atelier. Restanten van zo'n atelier zijn nog te bezichtigen in het huidige Tell el-Amarna, het oude Achetaton.
Door opgravingen van ateliers, afbeeldingen op reliëfs en door wandschilderingen zijn we meer te weten gekomen over de manier van werken, de taakverdeling en de technieken. Ook ostraka, beschreven potscherven, leverden informatie op, met name over de onderlinge verhoudingen tussen de kunstenaars. Zo hadden ze te maken met regels en afspraken die door het goddelijke, mythische waarheidsideaal waren bepaald. Toch werden de ambachtslieden regelmatig in verleiding gebracht om af te wijken van de traditionele, strenge kunstregels. Zij werkten in een voortdurend spanningsveld tussen ideaal en werkelijkheid. Dit blijkt uit de ontwikkelingen in de beeldende kunst, de architectuur en de literatuur. De supervisie over de ateliers, die aan de paleizen en grote tempels waren verbonden, was vaak in handen van hoge functionarissen. Deze toezichthouders droegen de titel 'directeur van het schathuis en alle openbare werken'. De 'Hogepriester van Ptah' in Memfis of de 'Hogepriester van Amon' in Thebe kon ook toezicht houden op de kunstenaars. Deze priesters waren bekend met de diverse ambachtelijke technieken, hadden oog voor hoogstaande kunst en waren in staat fouten waar te nemen en waar nodig te corrigeren. Er werd gewerkt in teams, die bestonden uit allerlei specialisten. Zo werkte een tekenaar aan de contouren van een voorstelling, de uitsnijder volgde de lijnen van de betreffende voorstelling, de beeldhouwer hakte de uiteindelijke vormen uit en een kleurmaker bereidde de pigmenten, die dan door een schilder werden aangebracht.
De kunstenaars bezaten meestal eigen gereedschap. Dat werd gedurende hun leven door de staat tot hun beschikking gesteld. Het gereedschap werd uiteindelijk doorgegeven aan de volgende generatie. Nauwkeurig werd op papyrus een administratie bijgehouden wie welk gereedschap bezat en hoe zwaar het was. Doorgaans werden de arbeiders van staatswege beloond met graan voor brood- en bierbereiding. Producten zoals gedroogd fruit, linnengoed en sandalen werden soms ook geleverd. Overtollige producten verhandelden de arbeiders soms weer. Amenhotep I stelde als eerste farao de beste ambachtslieden aan om voor hem een graf aan te leggen in het Dal der Koningen. In een speciaal gesticht dorp, Deir el-Medina, werden deze 'dienaars in de Plaats van de Waarheid' samen met hun gezinnen gehuisvest.
© 2012 Joke Baardemans
Bronnen: Egyptian Art, C. Aldred; The Oxford Encyclopedia of Ancient Egypt, M. Eaton-Krauss; website Museumkennis; Artists and Artisans in The Oxford Encyclopedia of Ancient Egypt, M. Eaton-Kraus; Art in The Oxford Encyclopedia of Ancient Egypt, R. Freed