Het voordeel van de schilderkunst boven de tamelijk beperkte reliëfkunst was de grotere vrijheid op het muurvlak waardoor de kunstenaar in staat was complexere afbeeldingen te maken.
Tevens waren er meer variaties van afzonderlijke scènes mogelijk.Als het gesteente in een graf van zeer goede kwaliteit was, kon er rechtstreeks op de wand geschilderd worden, maar meestal was dit niet het geval. De wanden werden daarom geëgaliseerd en voorzien van een dun laagje kalk als ondergrond voor de schildering. Om het menselijk lichaam in juiste proporties te kunnen weergeven, maakte men met hulplijnen een raster. De omtrek van de figuren werd met rode verf op de wand gezet. Eventueel bracht de ontwerper/opzichter nog wat correcties aan. Hierna kon de schilder aan de slag om het werk af te maken.
Een regel waaraan Egyptische kunstenaars waren gebonden, betrof het gebruik van kleur. Kleur, huid, natuur en karakter waren verwante begrippen. Kleurloze figuren waren niet af en kleuren werden daarom zelden weggelaten. Volgens de geldende afspraken schilderde men bijvoorbeeld de huid van de man rood en die van de vrouw geel. De kleur blauw werd vooral geassocieerd met de nachtelijke hemel. Zwart was de kleur van de vruchtbare slibgrond en werd verbonden met vruchtbaarheid en regeneratie. Daarom heeft de god Osiris op afbeeldingen vaak een zwarte huid. Zwart werd tevens geassocieerd met het hiernamaals en was de kleur van de grafgoden, zoals Anoebis. Groen was de kleur van de vegetatie en van verjonging. Osiris werd soms ook afgebeeld met een groene huid. Kleuren hadden dus veelal een symbolische functie of waren door traditie verbonden met bepaalde figuren of voorwerpen.
Verf kon op diverse manieren worden gebruikt. Soms werd slechts een dun laagje opgebracht maar meestal de gebruikelijke, dikke laag. De handwerkslieden gebruikten verschillende basismaterialen zoals touw, biezen (dus harde grassen), een pot water en een palet met verdiepingen voor de verschillende kleuren verf. De verf werd opgebracht met de biezen, waarvan de punten zacht waren gemaakt door er op te kauwen. De kleuren schilderde men niet op een natte ondergrond, maar direct op het droge oppervlak. De schilders maakten hierbij gebruik van een temperatechniek: de kleurstoffen werden gemengd met eiwit, plantaardige gomsoorten, locale harssoorten, bijenwas en water. Zij dienden als bindmiddelen. Mogelijk werd bijenwas ook gebruikt als een dunne toplaag over de wandschilderingen. Hier is enig bewijs van teruggevonden in enkele graven in Thebe. De verfblokken werden met een stamper in een kom fijngewreven en met de bindmiddelen tot een pasta vermengd, waarna het kon worden verwerkt. Door de temperatechniek ontstond een mengsel dat na het drogen niet meer in water oplosbaar was, maar wel de verflaag soepel hield.
Tot ongeveer de 4de dynastie werden voornamelijk natuurlijke okerkleuren gebruikt maar vanaf de 12de dynastie beschikte men over een rijker kleurenpalet. De meeste kleurstoffen haalde men uit mineralen. Naast zwart, wit en grijs waren de gebruikelijke kleuren: rood, geel, groen, blauw en bruin. Twee moeilijke en kostbare kleuren waren groen en blauw. Groen werd gemaakt van malachiet en blauw van calcium-kopersulfaat. Speciale blauwtinten verkreeg men uit lapis lazuli, een steen die geïmporteerd werd vanuit het huidige Afghanistan. Vanaf de 2de helft van de 18de dynastie werden ook andere kleuren verkregen door de primaire kleuren te mengen.
© 2012 Joke Baardemans
Bronnen: The Tomb in Ancient Egypt, A. Dodson, S. Ikram; Egyptische Kunst, R.M. Hagen, R. Hagen; Egypte het land van de farao's, art. A.G. Shedid; Princoples of Egyptian Art, H. Schäfer