De godin Noet was in de Egyptische mythologie de hemelgodin. Zij maakte deel uit van de grote Enneade, de negen belangrijkste goden en godinnen van Heliopolis, waarvan Atoem de oppergod was.
Noet was getrouwd met haar broer, de god Geb. Hun kinderen waren Osiris, Isis, Seth en Nephthys.
Noet vertegenwoordigde de hemel die de aarde scheidde van het omringende water, de chaos waaruit de wereld was ontstaan. Zij vervulde zo een belangrijke kosmologische rol. Zij stelde niet alleen de hemel voor, maar was ook de moeder van alle hemellichamen. Gedurende de nacht reisde de zon in een boot onzichtbaar door het binnenste van haar lichaam. Overdag voer de zon aan de buitenkant van haar lichaam en reisden de maan, de sterren en de vijf planeten in hun boten aan de binnenkant door haar lichaam. Men veronderstelde dat de hemellichamen iedere dag weer door haar mond naar binnen kwamen en via haar baarmoeder het lichaam verlieten. In dat opzicht werd zij soms ook afgebeeld als hemelse zeug, die haar jongen draagt en weer verzwelgt.
Vanuit de Heliopolitaanse mythologie werd Noet geassocieerd met de grote mythische cyclus van de wedergeboorte in het Egyptische dodengeloof. In de Piramideteksten en later ook in de Sarcofaagteksten van privépersonen werd zij veelvuldig genoemd en vervulde zij een centrale rol bij de wederopstanding van de overleden koning of grafeigenaar. Noet werd uitgebeeld als hemelgodin, maar kon tevens worden afgebeeld als koegodin. Hierdoor verving zij nog weleens de godin Hathor als godin van de goddelijke levensboom, de sycomoor. In de privégraven van Thebe en in Dodenboeken ziet men Noet afgebeeld als godin die oprijst uit de stam van een goddelijke sycomoor en de overledene ondersteunt door het aanbieden van levenswater in het hiernamaals.
De meeste afbeeldingen laten Noet zien in een menselijke gedaante, herkenbaar aan de waterpot die zij op haar hoofd draagt, meestal in combinatie met het hemelteken. Zij wordt dikwijls en profil afgebeeld, naakt buigend over de aardgod Geb en soms in gezelschap van de luchtgod Sjoe. Haar handen en voeten zijn verzonken achter de horizon en vinden vastigheid in de diepte van de Noen. Ook wordt zij vaak frontaal afgebeeld aan de onderkant van het deksel van de sarcofaag. Verondersteld wordt dat zij hierdoor een eenheid vormde met de overledene, zodat de kist symbolisch het lichaam van de godin Noet werd door wie wedergeboorte mogelijk was. In relatie hiermee bevindt zich in het graf van Toetanchamon een interessante afbeelding. Men ziet de farao samen met Noet direct na het mondopeningsritueel, nog voordat hij naar Osiris gaat, alsof Noet de overgang tussen de begrafenis en het leven na de dood voorstelt. De zoömorfische (dierlijke) afbeelding van Noet als koegodin laat zien hoe de zonnegod en de sterren onderlangs door haar lichaam varen. Vaak wordt de hemelkoe Noet dan begeleid door Sjoe, die met geheven handen onder haar staat en door de Heh-goden die haar benen, de steunpilaren van de hemel, steunen.
Noet heeft geen eigen cultus of tempel. Haar plaats in de populaire religie was waarschijnlijk begrensd. Wel werd zij veelvuldig afgebeeld op astronomische plafonds, tempels en graven. In graven vanaf de Derde Tussenperiode werden op mummies soms amuletten van Noet in de vorm van een zeug aangetroffen. Verondersteld wordt dat zij goddelijke kracht vertegenwoordigde inzake vruchtbaarheid en wedergeboorte.
© 2012 Joke Baardemans
Bronnen: The Complete Gods and Goddesses of Ancient Egypt, R.H. Wilkinson