Reiniging was een belangrijk item waarmee de tempelpriesters te maken hadden.
Het priesterschap stond symbool voor 'zuiverheid' en in dat licht dienden priesters zich volgens strikte voorschriften te reinigen. Deze voorschriften konden per cultus en priesterrang variëren, maar vanaf het Nieuwe Rijk namen die een min of meer vaste vorm aan voor praktisch alle priesters.
Iedere tempel had zijn eigen meer, een groot reservoir met water, binnen het tempelcomplex. Dit meer speelde, in symbolische zin, een belangrijke rol. Het werd geassocieerd met diverse aspecten van de Egyptische scheppingsmythe en verwees naar het oerwater uit het begin van de tijd, waaruit de zonnegod zou zijn verrezen. Het symboliseerde levenskracht en vernieuwing, iedere keer als de zon ´s morgens weer opkwam boven het heilige water van het meer.
Het water was via een trap bereikbaar. In het meer werden, afgezien van de rituele wassingen van de priesters, ook rituele vaten en gewaden gereinigd. Zogenaamde plengoffers werden uitgegoten over de offergaven om ze te reinigen. Zorgvuldig wasten de priesters hun lichaam met natron, een middel dat door de oude Egyptenaren voor van alles werd gebruikt en een zuiverende, sterk ontvettende werking had.
Zij die in actieve dienst waren, dienden meerdere keren per dag reinigingsrites uit te voeren en werden geacht de nagels te knippen en het hoofd en lichaam te scheren. Volgens de geschiedschrijver Herodotus gebeurde dit ´twee maal per nacht en twee maal per dag´. Ook de wenkbrauwen moesten eraan geloven. Het scheren van het hoofd had een bijkomend hygiënisch voordeel: men was minder gevoelig voor luis, een probleem dat zich binnen alle rangen en standen manifesteerde. Voor de reiniging van de mond kauwde men op balletjes natron. Dit maakte de tanden schoon en verfriste de adem.
Priesters moesten zich na de reiniging in schone, linnen kleren hullen. Dit waren doorgaans sarongachtige gewaden die van de onderarm tot de enkels reikten. Het gewaad werd opgehouden door een halsband. Kleding uit dierlijke producten, zoals leer of wol, was verboden. Het werd als onrein beschouwd. Een uitzondering hierop schijnt het luipaardvel te zijn geweest, zoals aanvankelijk alleen de sem-priesters droegen. Deze dracht moest de leidende rol van een priester in een bepaald ritueel aangeven.
Het schoeisel van een priester bestond tevens uit een niet-dierlijk materiaal; zij waren van papyrus gemaakt.
Priesters moesten besneden zijn. Dit was niet alleen gangbaar voor priesters. Uit overlevering blijkt dat waarschijnlijk alle Egyptische mannen werden besneden. Er wordt verondersteld dat hygiëne eveneens een belangrijke beweegreden was voor een besnijdenis. Reinigingsvoorschriften betroffen ook het seksleven van de priesters. Dienstdoende priesters werden geacht niet seksueel actief te zijn. Ze konden wel gewoon trouwen en een gezin stichten. Diodorus Siculus, een geschiedschrijver die een eeuw voor Christus leefde, beweerde overigens dat het priesters was toegestaan slechts een vrouw te houden terwijl andere Egyptische mannen zoveel vrouwen mochten hebben als zij zich wensten.
Ook het eten was aan strikte regels gebonden. Het werd als een zonde beschouwd indien priesters zich tegoed deden aan verboden voedsel gedurende een dienst. Van sommige ceremonies en uit bepaalde periodes is bekend dat er een taboe kon rusten op specifiek voedsel. Dit kon onder andere vlees betreffen van geiten, sommige vogels en ook vis. Vistaboes zijn met name bekend uit de late periode van de oud-Egyptische cultuur. Dit wil niet per definitie zeggen dat de vissen onrein waren. Integendeel zelfs; sommige vissen werden als heilig beschouwd en uit onderzoek is gebleken dat vis op grote schaal werd geconsumeerd.
Als men zich aan alle gangbare regels en voorschriften had gehouden werd men 'rein' bevonden, kon men de priestertaken uitvoeren en was het toegestaan in de buurt van de lokale godheid te komen.
© Joke Baardemans 2014
Bronnen: The Oxford Encyclopedia of Ancient Egypt, art D. Doxey; Het oude Egypte in woord en Beeld, T. Wilkinson; People of the Pharaohs, H. Wilson; The Complete Temples of Ancient Egypt, R. Wilkinson; Fishing form the earliest times, William Radcliff