In het oude Egypte kende men tempelpriesters, begrafenis- en dodencultus-priesters en priesters waar de bevolking in het algemeen een beroep op kon doen, zoals bij ziektes, problemen en bescherming van huis en haard. Deze kwamen ook thuis bij de mensen en dikwijls waren daar magische priesters bij.
Priesters werden gekwalificeerd naar rang en functie. Er waren talrijke titels. Een aantal belangrijke priesters zien we vaak terug, in zowel teksten als afbeeldingen. Sommige priesters zijn te herkennen aan specifieke uiterlijke kenmerken. Bij andere priesters geven de hiërogliefen duidelijkheid over rang en functie.
De hogepriester (Hmw-nTr-tpy), ook wel eerste profeet genoemd, was de hoogste priesterfunctie in een tempel. Hij was de eerstverantwoordelijke voor de algehele gang van zaken. Hij werd ook wel eerste profeet genoemd. Zijn verantwoordelijkheden kon hij delegeren aan ondergeschikte priesters. Deze 'godsdienaren' of hemoe-priesters (Hmw-nTr) worden eveneens profeten genoemd, maar dan de tweede, de derde en de vierde profeet. Al tijdens de 1e dynastie werd de hemoe-priestertitel voor het eerst opgetekend. Aanvankelijk waren de hemoe-priesters alleen betrokken bij allerlei tempelactiviteiten, later ook bij de begrafeniscultus. Het waren hooggeplaatste priesters die zich vooral bezighielden met de dagelijkse rituelen, offergaven en festiviteiten. Daarnaast werden zij belast met economische werkzaamheden en onderhoudswerkzaamheden met betrekking tot de tempeldomeinen. Slechts een beperkt aantal priesters, waartoe ook de hemoe-priesters behoorden, had toegang tot het heilige der heilige van de tempel, waar het beeld van de lokale godheid stond opgesteld.
Veel priesters zijn te herkennen aan hun kaalgeschoren hoofd, wat alles te maken heeft met de rituele zuiverheid die onlosmakelijk was verbonden met het priesterschap. Veruit de grootste groep priesters zijn dan ook de wab-priesters (wab) de gezuiverden of reine priesters. Deze priesters waren wat lager geplaatst in de rangorde. Zij assisteerden de hemoe-priesters bij de tempelactiviteiten, maar het was hen niet toegestaan in het heilige der heiligen te komen. Zij hielden zich meer bezig met heilige objecten, cultinstrumenten en plengoffers. In het Nieuwe Rijk droegen zij de beeltenis van een godheid tijdens processies.
Tijdens het Oude Rijk en het Middenrijk werd in de tempels van lokale godheden vaak de plaatselijke gouwgraaf aangesteld als opzichter van de godsdienaren (imy-r Hmwt nTr). Indien er bij priesters met een lagere rang vacatures ontstonden, zorgde de opzichter ervoor dat deze werden opgevuld en benoemde nieuwe priesters. Hij werd hierbij geassisteerd door een inspecteur (shD Hmw-nTr) en soms ook door een supervisor (imy xt Hmw-nTr), die de dagelijkse gang van zaken binnen de tempel begeleidde. Als hoofd van de tempelschrijvers hield de inspecteur ook de boekhouding bij. Deze priesters behoorden allen tot de wat lager geplaatste priesters.
De godsvader (it nTr) was een priesterrang die aanvankelijk tot de hoogste klasse priesters behoorde maar later werd gerangschikt tussen de hemoe-priester en de wab-priester. De titel godsvader wordt ook wel geassocieerd met de schoonvader van de koning.
Een voorleespriester (Xry-Hbt) was belast met het reciteren van spreuken en rites in zowel de tempels als de graven. Deze priesters zijn herkenbaar aan hun karakteristieke gewaad dat bestaat uit een schort en een sjerp die diagonaal over de schouder wordt gedragen. Vaak dragen zij een papyrusrol of worden zij afgebeeld terwijl zij aan het reciteren zijn.
Een voorleespriester werd beschouwd als een wijs man. Men veronderstelde dat hij in de toekomst kon kijken. Hij zou over geheime informatie beschikken, informatie die zelfs bij de farao niet bekend was en bevond zich dikwijls te midden van beoefenaars van magie en medische praktijken. Een voorleespriester was eveneens betrokken bij begrafenisrituelen en las de noodzakelijke spreuken voor bij het mondopeningsritueel, een ritueel dat de overledene op een magische manier het leven teruggaf.
Een andere taak van de voorleespriester betrof een specifieke ceremonie, de int-rd-ceremonie. Na afloop van deze ceremonie veegde de priester de voetafdrukken weg van de deelnemers, nadat deze waren vertrokken. De hoofdvoorleespriester had daarnaast een belangrijke taak in het onderzoeken en bewaren van religieuze teksten.
Al vanaf het Oude Rijk (3e dynastie) werden de sem-priesters (smw) afgebeeld terwijl zij wierook offeren of assisteren bij het mondopeningsritueel. In de dodencultus spelen zij ook wel de rol van Horus tijdens begrafenisceremonieën. De rol van een sem-priester werd bij voorkeur vervuld door de naaste in leven zijnde bloedverwant, bij voorkeur de oudste zoon van de overledene. Soms zijn ze daarom afgebeeld met een haarlok, die 'jeugd' symboliseert. Kenmerkend is ook de bijzondere kleding van de priesters. Zij dragen, als een soort schort, een huid van een cheeta of jachtluipaard, die diagonaal over de rug is gedrapeerd, waarbij de kop van het dier voor de rechterschouder hangt. De sem-priesters waren daarmee de eerste priesters die met een dergelijk gewaad werden afgebeeld. Later, in het Nieuwe Rijk, werden de dierenvellen ook gedragen door andere priesters, zoals bijvoorbeeld de opperpriesters van Amon.
De ka-priesters (Hmw-kA) waren ook betrokken bij begrafenisrituelen en offerrituelen. Een ka-priester voorzag de overledene van een onsterfelijke levenskracht en was zo beschermer van de geest van de overledene. Groepen ka-priesters waren nauw betrokken bij de dagelijkse rite in de tempels van begrafenisgoden zoals Osiris en Anoebis. Tijdens het Oude Rijk konden dit ook vrouwelijke priesters zijn.
Veel welgestelde vrouwen waren dienaressen van een bepaalde godin. Aan het begin van het Middenrijk kwam de titel dienares van Hathor veel voor (Hmt-nTr-!tr), zij hield zich bezig met muziek en dans. Vanaf het begin van de 18e dynastie kwamen er geen vrouwelijke priestertitels meer voor. Vanaf de 20e dynastie raakte het ambt van 'godsvrouwe van Amon' in gebruik, een priesterambt dat veel politieke macht met zich meebracht en traditioneel werd toegekend aan de dochter van de koning.
Naar aanleiding van de teksten en afbeeldingen blijkt dat de werkzaamheden van een priester in potentie waren gericht op het tevredenstellen van de goden. Priestertitels waren er in overvloed. In principe kon iedere Egyptenaar priester worden, maar het is vooral de elite, die naast hun andere bestuurlijke werkzaamheden, ook priestertitels ambieerden. De functie van priester stond dus in hoog aanzien en was zeer gewild.
© Joke Baardemans 2014
Bronnen: The Oxford Encyclopedia of Ancient Egypt, D. Doxey; Het oude Egypte in woord en Beeld, T. Wilkinson; People of the Pharaohs, H. Wilson; The Complete Temples of Ancient Egypt, R. Wilkinson