Een aantal kenmerken van de persoonlijkheidsstructuur zouden we als lichaamsgebonden kunnen beschouwen:
De mummie (sah)
De oude Egyptenaren dachten dat na het overlijden van iemand het lichaam van de mens, bestaande uit verschillende onderdelen, uit elkaar viel. Het dode lichaam, aangeduid met khat, diende daarom weer hersteld te worden, alle onderdelen moesten weer worden samengevoegd, net zoals bij de god Osiris. Deze god van het Dodenrijk werd aanvankelijk door zijn broer Seth in stukken gescheurd, waarna zijn echtgenote Isis de onderdelen opspoorde en het lichaam van Osiris weer heelde. Mummificatie van een overledene was dan ook bedoeld om door middel van specifieke rituelen een verbinding tot stand te brengen tussen alle delen van de persoonlijkheid, waarna de overledene het Dodenrijk kon betreden. De mummie van een overledene werd sah genoemd.
Het hart (ib)
Dit centrale orgaan vormde, in het denken van de oude Egyptenaren, de zetel van het denken en de persoonlijkheid. Daarom bleef het hart tijdens het mummificatieproces in het lichaam of werd omwikkeld met linnen en weer teruggeplaatst. De dode had immers het hart nodig om het dodenrijk te kunnen betreden. Eerst moest het hart worden gewogen om daadwerkelijk toegang te krijgen tot het hiernamaals. Hiervoor had men een specifieke ceremonie die men aanduidde met 'het wegen van het hart', waarbij het hart werd afgewogen tegen de veer van de godin Maät. Deze godin en daarmee ook de veer stonden symbool voor de waarheid, orde en gerechtigheid. Het was van groot belang dat de weegschaal niet naar de verkeerde kant zou doorslaan want anders wachtte een definitieve dood. Een lange litanie van zondes en fouten moest eerst ontkend worden door de dode. Dit was een oproep aan het hart om het lichaam niet te verlaten.
De naam (ren)
Net als een afbeelding of een beeld werd de naam gezien als iets waar de dode bezit van kon nemen, het gaf de mens een identiteit. Zonder naam was men niets. Namen hadden een rituele en magische functie en moesten regelmatig herhaald en herdacht worden om te kunnen blijven leven na de dood. Bezoekers van een graf werd daarom verzocht de naam van de overledene uit te spreken en teksten gerelateerd aan de begrafenis werden meestal voorzien van de naam van de overledene. Iemand kon meerdere namen hebben, die diverse aspecten van zijn persoonlijkheid benadrukten. Farao's hadden daarom tenminste vijf namen. Goden hadden verschillende namen die correspondeerden met hun verschijningsvorm. Een naam was dan ook belangrijk om onder de levenden te kunnen blijven verkeren. Zolang je naam niet was uitgewist vormde dit geen probleem. Dat dit zo belangrijk was blijkt uit het feit dat vele farao's hebben geprobeerd de namen van gehate voorgangers uit te wissen (damnatio memoriae).
De schaduw (shut)
Zoals de vorige persoonlijkheidskenmerken was ook de schaduw een van de lichamelijke componenten. De beschermende functie van de schaduw tegen de hitte strekte zich niet alleen uit over de mens, maar ook uit naar de goden die de farao beschermden, de arm van de koning die zijn onderdanen beschermde en zelfs de schaduw van de koning die omstanders beschermde. De schaduw werd zowel gezien als een onderdeel van de persoonlijkheid, maar ook als een afzonderlijke bestaansmogelijkheid. Zo kon een afbeelding van een god op een tempel 'gods schaduw' worden genoemd, maar ook de tempel zelf werd soms beschouwd als een schaduw van een godheid. De meeste beschrijvingen van de schaduw vindt men terug in funeraire teksten die te maken hebben met het hiernamaals. Meestal wordt de schaduw genoemd samen met de ba, een ander deel van de persoonlijkheidsstructuur. Beiden kunnen als afzonderlijke bestaanswijze, maar ook als een entiteit worden aangeduid in de teksten. De rol van de schaduw is echter niet erg duidelijk.
(Zie ook persoonlijkheidsstructuur 1)
© Joke Baardemans 2014
Bronnen: J. Allen, art. Shadow en D. Doxey, Names, The Oxford Encyclopedia of Ancient Egypt; Maät, normen, waarden, monumenten in het oude Egypte, F. Schobbe; Dood en begrafenisrituelen in het oude Egypte, S. Ikram