Een Egyptische tempel werd beschouwd als een heilige plaats.
Het leggen van de eerste steen was dan ook een bijzondere aangelegenheid en werd met grote zorg uitgevoerd. Voorafgaand aan de bouw vond een specifieke oprichtingsceremonie plaats. Deze bestond uit diverse rituelen die zo'n 7 tot 15 dagen in beslag namen. De rituele handelingen hadden betrekking op het afbakenen van het tempeldomein, het wijden van de grond en het hernieuwen van de schepping. Normaliter werden deze handelingen door de farao uitgevoerd. Het gebeurde ook dat een hogepriester zijn plaats innam. Zij werden hierbij geassisteerd door een voorleespriester, die de voorgeschreven magische formules reciteerde. Waarschijnlijk begon men 's nachts met de uitvoering van de rituelen, onder de sterrenhemel en de nieuwe maan, waarbij sterren als de Grote Beer en Orion belangrijk waren. De nieuwe maan, het licht in de duisternis, symboliseerde wedergeboorte en een nieuw begin. De positie van de sterren vormden een goede leidraad bij het bepalen waar de tempel precies moest komen en hoe de as precies georiënteerd moest worden.
Nadat de tempellijnen waren uitgetekend, bakende de farao het tempelterrein af door op de vier hoeken palen in de grond te steken, die door middel van een meettouw met elkaar werden verbonden. Dit werd ook wel 'het spannen van het touw' genoemd. Overeenkomstig de teksten die zijn teruggevonden werd de farao bij de afbakening van het terrein geassisteerd door de godin Seshat of Sefkhet-Abwy, de godin van het schrijven en het meten. Algemeen wordt aangenomen dat een van de priesters, de plaats van deze godin innam en de farao assisteerde bij de rituele klus. Als de lijnen eenmaal waren uitgezet, werd er een soort witkalk verspreid om het gebied ritueel te reinigen. Met een schoffel werd vervolgens een diepe geul in de grond gehakt tot het grondwater werd bereikt. De geul werd vervolgens volgestort met zand, om zo een zuivere ondergrond te creëren tussen de stenen en het grondwater. Dit diende als fundatie. Het grondwater symboliseerde het oerwater of Noen, die het weldadige, regeneratieve aspect vertegenwoordigde.
Op iedere hoek, aan de rand van de tempel, maar soms ook op andere plaatsen in de tempel, werden zogenaamde 'foundation deposits' gegraven. Dit waren kuilen in de grond waarin allerlei objecten werden gestopt. Doorgaans hadden deze objecten een symbolische functie en waren gerelateerd aan de bouw van de tempel. Het varieerde weliswaar per tempel, maar de voorwerpen liepen uiteen van timmermodellen, gereedschap tot voedseloffers. Soms begroef men ook de koppen van twee heilige offerdieren: een gans en een stier. De voorwerpen uit deze rituele stortplaatsen bevatten maar weinig inscripties. Doorgaans wordt alleen de naam van de farao en de godheid waar de tempel aan was opgedragen vermeld.
Wanneer de tempel was voltooid werd deze overgedragen aan de hoofdgod van de tempel gedurende een lange reeks van rituelen die de tempel van scheppingskracht voorzag. Deze rituelen duurden een maand. De farao of zijn plaatsvervanger heiligde en reinigde de tempel met natron en witkalk. Hij voerde het mondopeningsritueel uit in iedere ruimte van de tempel en maakte zo iedere ruimte geschikt voor de tempelcultus. Het hoogtepunt van de opening van de tempel vormde het installeren van het cultus beeld in het meeste heilige deel van de tempel.
Na afloop van alle bouwwerkzaamheden en nadat de tempel op gepaste wijze was ingewijd, werd er een banket geregeld voor alle priesters en kunstenaars die, op welke manier dan ook een bijdrage hadden geleverd aan de tempelbouw.
© Joke Baardemans 2013
Bronnen: Die Tempel Ägyptens, D. Arnold; Tempels of Ancient Egypt, B. Shafer; The complete Temples of Ancient Egypt, R. Wilkinson